Het spelverloop van bingo is eigenlijk heel simpel. Iedere speler heeft één of meer bingokaarten. De spelleider trekt vervolgens één voor één een bal met daarop een getal. Tegenwoordig wordt ook vaak een computer gebruikt die willekeurig één voor één de getallen toont. Heeft een speler dit getal op zijn of haar kaart, dan wordt dat getal op de kaart doorgestreept. Heeft iemand een volle rij, bijvoorbeeld horizontaal, verticaal of diagonaal, of een geheel volle kaart, dan roept hij of zijn “BINGO”. De spelleider controleert dan de kaart en als het juist is, wint diegene de prijs. Vaak wordt er gespeeld in meerdere rondes, bijvoorbeeld totdat iemand een volle kaart heeft.
Bij sommige varianten wordt er niet gespeeld om volle rijen, maar alleen om volle kaarten. Ook kan er worden gespeeld om een bepaald figuur op de kaart, bijvoorbeeld een vierkant in de buitenste rijen, een krijs, een “L” of welke van te voren afgesproken vorm dan ook. Ook kan er bijvoorbeeld worden gespeeld totdat iemand kolom “O”, of welke kolom dan ook, vol heeft
Welke vorm er ook wordt gespeeld, de spelleider legt dit altijd van te voren duidelijk uit zodat er geen verwarring kan ontstaan over welke vorm wel of niet geldig is.
Aantal kaarten
In de meeste gevallen kan de speler zelf beslissen met hoeveel bingokaarten hij of zij per ronde koopt. Vaak zitten de kaarten in een afscheurblok, waarbij elk blad uit 3 delen bestaat. Elk deel is een speelrooster. Bij een vol blad heeft de speler op 3 cijfers na alle mogelijke getallen.